-
1 Schlitten
Schlitten〈m.; Schlittens, Schlitten〉♦voorbeelden:1 Schlitten fahren • sleeën, sleetje rijden¶ 〈 figuurlijk〉 mit jemandem Schlitten fahren • (a) met iemand de vloer aanvegen; (b) iemand uitkafferen -
2 mit jemandem Schlitten fahren
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > mit jemandem Schlitten fahren
-
3 chew someone('s ass) out
chew someone('s ass) out -
4 chew
n. kauwen--------v. kauwenchew1[ tsjoe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 iets dat gekauwd wordt ⇒ (tabaks)pruim, snoepje♦voorbeelden:————————chew2〈 werkwoord〉1 kauwen ⇒ knauwen, pruimen♦voorbeelden:chew over something • iets besprekenchew over/(up)on something • nadenken over iets〈Amerikaans-Engels; informeel〉 don't get chewed up about it • zit daar nu niet over in, maak je daar nu niet druk over -
5 engueulade
-
6 passer une engueulade à qn.
passer une engueulade à qn.Dictionnaire français-néerlandais > passer une engueulade à qn.
-
7 Lumpen
-
8 jemanden aus den Lumpen schütteln
jemanden aus den Lumpen schüttelniemand uitkafferen, kapittelenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden aus den Lumpen schütteln
-
9 chew out
iemand stevig uitkafferen, iemand er f van langsgeven (bv. "Diana's mom was so angry with Diane when she did not come home by 3.00 AM, she chewed Diane out and grounded her for a week")
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский